Archive

Tag Archives: geschiedenis

Litho ter ere van het 80 jarig jubileum, Jeroen Hermkens

Vandaag bestaat Museum Boerhaave 80 jaar. In het weekend van 18-19 juni zullen we dit in het museum groots vieren. Je bent van harte uitgenodigd op ons partijtje!

In het volgende verhaal vertelt conservator Ad Maas over de geschiedenis van het museum.

De papieren oprichting voltrok zich in 1928, terwijl in 1931 het museum daadwerkelijk zijn deuren opende. Dit jubileum biedt een mooie gelegenheid om eens terug te gaan naar de wortels van het museum.

Deze wortels lagen in de Leidse natuurkunde. De belangrijkste oprichter, en eerste directeur van het museum was August Crommelin, adjunct-directeur van het Kamerlingh Onnes Laboratorium. Dankzij zijn inzet en organisatorische vaardigheden is het voortbestaan Nederlands fysische erfgoed verzekerd. De oorsprong van het museum is nog altijd zichtbaar in de wijze waarop de collectie wordt gepresenteerd.

Met de aanstelling van Kamerlingh Onnes als hoogleraar experimentele fysica, brak er in 1882 een nieuw tijdperk aan in het Leidse Natuurkundig Laboratorium. In tegenstelling tot zijn voorgangers, die zich voornamelijk als docenten beschouwden, stelde Onnes het onderzoek centraal – met succes, zoals we inmiddels weten. Bij een nieuw tijdperk horen nieuwe instrumenten. Vrijwel meteen na zijn aanstelling begon Onnes zijn laboratorium in te richten met instrumenten die zijn cryogene onderzoeksapparaat vorm moesten geven. De in der loop der vele decennia opgebouwde collectie demonstratie-instrumenten, waaraan zijn voorgangers veel waarde hadden gehecht, was plotsklaps gedateerd. De oude instrumenten, waaronder de beroemde ’s Gravesande– Van Musschenbroekcollectie, moesten wijken en werden zonder pardon naar de zolder verhuisd.

Claude August Crommelin 1878

Met het wegvallen van hun functie waren ze zogezegd in een klap historisch materiaal, museale objecten. Het wachten was alleen nog op iemand die ze in vitrines zou zetten en ze toegankelijk zou maken voor publiek. Die iemand was Claude August Crommelin (1878-1965).

We weten niet erg veel van Crommelin. Onbekend is waarom hij in Leiden ging studeren, terwijl Amsterdam – waar hij het gymnasium had gedaan – geografisch meer voor de hand had gelegen voor de te Nieuwer Amstel geboren Crommelin. We komen ook niet te weten waarom het de studierichting wis- en natuurkunde werd en waarom hij daarbinnen koos voor de experimentele fysica van Kamerlingh Onnes. Crommelin was van goede komaf  – hij was zoon van een luitenant ter zee eerste klas (later bankier) – en wordt steevast als ‘aristocraat’ gekenschetst, zonder dat daarbij overigens wordt gespecificeerd hoe dit zich uitte en wat dat wilde zeggen over de manier waarop hij in het leven stond en hoe zich tot zijn medemens verstond.

Feit is dat Crommelin zijn gehele werkzame leven in het Natuurkundig Laboratorium heeft doorgebracht. Eerst als assistent, vanaf 1907 als conservator en vanaf 1924 als adjunct-directeur. Als onderzoeker heeft Crommelin zich veelal met het edelgas argon beziggehouden. Hij stelde voor zijn promotieonderzoek een toestandsvergelijking van het edelgas op en deed dampdrukmetingen. Crommelins werk getuigt niet van veel verbeeldingskracht en creativiteit, maar goed, dat verwachtte Onnes ook niet van zijn onderzoekers die bovenal door stug meten tot hogere waarheden moesten zien te geraken.

Crommelin werd in 1907 conservator, tegelijk met Willem Keesom de latere opvolger van Onnes. Waar Keesom de conservator ‘met hersens’ werd en zich met het wetenschappelijk onderzoek moest bemoeien, werd Crommelin de conservator die – weinig aristorcratisch –  ‘naar smeerolie en vet’ rook, wat wilde zeggen dat hij voor het technische gedeelte zorg droeg.  Crommelins werkzaamheden lagen echter op een breder terrein. Hij werd in feite de regelneef van Kamerlingh Onnes, die toezicht hield op personeel en organisatie, en die bijvoorbeeld de externe contacten onderhield. Crommelin werd bovendien betrokken bij de instrumentmakersopleiding. Crommelin kreeg ervaring in het leiden van een organisatie.

Als conservator technische zaken droeg Crommelin ook verantwoording voor de oude apparaten op zolder, de instrumenten onder meer die Musschenbroek voor ’s Gravensande had gebouwd, en die studenten uit heel Europa naar diens colleges had gelokt. Het moet een prikkelend contrast zijn geweest om de dikwijls fraai uitgevoerde luchtpompen en windmolens van het fysische kabinet geconfronteerd te zien met de esthetisch weinig verheven, maar uiterst krachtige en efficiënte apparaten uit de dagelijkse onderzoekspraktijk. Wie weet heeft dit spanningsveld ten grondslag gelegen aan zijn liefde voor de historische instrumenten. Misschien ook hield hij van oude instrumenten eenvoudigweg omdat hij een ‘musisch mens’ was, wat hem, zoals Willem Otterspeer suggereert, ontvankelijk maakte ‘voor de samenhang van doelgerichtheid en schoonheid in die instrumenten’ (Crommelin hield hartstochtelijk veel van lezen en muziek). Maar ook dit weten we niet zeker. Het eerste bewijs dat Crommelin gegrepen was door de oude instrumenten dateert uit 1926, toen hij een catalogus van de historische collectie het licht liet zien, deBeschrijvende catalogus der historische verzameling van natuurkundige instrumenten. Later begon hij zelf wetenschapshistorische studies te verrichten, over herhalingen van de proeven van Michelson, tralies van Nobert, over ’s Gravensande, en bovenal over Huygens.

Kamerlingh Onnes en bedrijfschef van het cryogeen laboratorium Gerrit Jan Flim (links) bij de tweede heliumliquefactor, 1919.

De verzameling ‘historische’ instrumenten had echter van begin af aan ook nog een andere kant: de relikwieën die behoorden tot de topprestaties uit de eigen tijd. Men was zich in het laboratorium van Kamerlingh Onnes terdege ervan bewust dat er geschiedenis werd geschreven. Het zelfbewustzijn van de Leidse fysici over de eigen prestaties blijkt wel uit het feit dat de relikwieën die van deze prestaties getuigen zorgvuldig werden bewaard, ook als ze voor het actuele onderzoek niet meer van belang waren. De heliumliquefactor uit 1908, de weerstanden waarin supergeleiding voor het eerst was waargenomen, maar bijvoorbeeld ook een tamelijk onooglijk stuk geblakerd buis waarin in 1922 een nieuw temperatuurrecord werd gevestigd, zijn dankzij de Leidse eigendunk voor het nageslacht bewaard gebleven. Ter ere van het veertigjarig professoraat van Kamerlingh Onnes werden in 1922 historische plaatsen van het laboratorium omgedoopt tot een soort tentoonstellingsruimten met instrumentarium en tekeningen die de successen van het laboratorium verbeeldden. Het zal voor Crommelin een soort eerste museale vingeroefening zijn geweest.

Zo waren er twee motivaties om de fysische objecten in een museale omgeving onder te brengen: ten eerste de conservering van een onvervangbare en unieke historische collectie die – zo herhaalde Crommelin keer op keer – hun bestaan niet zeker waren zolang ze her en der verspreid in de laboratoria stonden, en ten tweede het verheerlijken van de eigen prestaties.

Enkelvoudige luchtpomp, Jan van Musschenbroek

Eind jaren twintig begon Crommelin stad en land af te reizen op zoek naar oude collecties om aan de Leidse toe te voegen. Hij bezocht de HBS te Deventer, waarvan hij gehoord had dat ze een waardevolle historisch collectie bezat, en sprak er met C.M. Hoogeboom, een leraar aldaar die hij als oud-student van de Amsterdamse experimentator Pieter Zeeman ongetwijfeld kende, en die hij ertoe probeerde te bewegen de collectie in bruikleen te geven. In Utrechts bezocht hij de hoogleraar natuurkunde L.S. Ornstein om oude instrumenten los te weken. In beide gevallen ving Ornstein bot, maar een brief aan de Groningse fysicus Dirk Coster leverde een fraaie luchtpomp van Van Musschenbroek op.

De bezoeken en briefwisselingen verraden veel over de wijze waarop de museumcollectie in de eerste tijd werd uitgebreid. In de kleine academische wereld kende iedereen iedereen, en degene die het museum op poten zetten en draaiende hielden maakte er zelf deel van uit. Door hun contacten te benutten droegen ze zorg voor de uitbreiding van de collectie. Deze collectie, zo nu en dan aangevuld met een aankoop bij een handelaar, ontsteeg zo het lokale niveau, en sterkte zich gaandeweg uit over alle natuurwetenschappen en de geneeskunde. De collectie van het Natuurhistorisch Museum werd er een van internationale allure.

Crommelin affiniteit lag voornamelijk bij de natuur- en sterrenkunde. Daar lag in de aanvankelijke collectie duidelijk ook het zwaartepunt. Dat andere natuurwetenschappen en de geneeskunde echter al snel al belang wonnen, was te danken aan Crommelins medeoprichters.

De creatie van het Nederlands historisch Natuurwetenschappelijk museum was geen eenmansactie van Crommelin geweest, maar werd ondersteund door diverse medestanders uit de Nederlandse academische en medische wereld. De Gorinchemse arts Jan Gerard de Lint (1867-1936) was de belangrijkste medeoprichter van het museum naast Crommelin. Het mag aan hem worden toegeschreven dat de geneeskunde deel ging uitmaken van de collectie. Daarnaast speelde met name de privaatdocent in de morfologie ene sytematiek van ongewervelde dieren C.J. van der Klauw een actieve rol. Kopstukken als Keesom, diens mededirecteur Wander Johannes de Haas, de wiskundige J.C.J. Bierens de Haan en de astronoom Willem de Sitter werden ingezet om het draagvlak verder te vergroten.

Het moderne museum Boerhaave

Leids Fysisch Kabinet

Leids Fysisch Kabinet

In de huidige opstelling is de grondslag van het museum terug nog altijd te zien. Het Leids Fysisch kabinet en het Kamerlingh Onnes Laboratorium zijn nog altijd de twee peilers waarop de fysische collectie in de vaste presentatie rust (in respectievelijk zaal 4 en 5, en in zaal 21). Ook op een ander vlak heeft de oprichting echter zijn sporen nagelaten. Het Nederlandsch Historisch Natuurwetenschappelijk Museum was in de eerste plaats een museum van en voor de geleerde elite, voor de happy few die de historische wetenschappelijke en medische instrumenten op waarde konden schatten. Kenmerkend is het bezoek dat Albert Einstein bracht in het openingsjaar, vergezeld van De Haas en Ehrenfest junior. Crommelin wilde met de inrichting ook best rekening houden met ‘de vacantiegangers, die op een regendag in vredesnaam dan maar een museum binnenlopen’, maar het museum was er toch vooral voor het ‘ontwikkeld publiek’.

De grondslag week daarmee af van vergelijkbare buitenlandse musea die vaak vanuit educatieve doeleinden waren opgericht.  Dat echter de opvoedkundige taak Crommelin wel degelijk ook na aan het hart lag bleek in een toespraak uit 1947, waarin hij betoogde‘dat het bezoek aan oordeelkundig ingerichte musea en tentoonstellingen er toe kan bijdragen ons volk op te voeden naar regionen van ontwikkeling en beschaving, hoger dan die waarnaar andere cultuurfactoren, zoals film, radio, jazz, bridge, kruisraadsels dit vermogen te doen’.

De tijd dat kruisraadsel als een bedenkelijke vorm van lagere cultuur werden gerekend ligt inmiddels achter ons. Museum Boerhaave is in de loop der tijd veranderd van een door enthousiastelingen begonnen liefhebberij tot een zakelijke organisatie. Het bedrijf wordt niet meer geleid door gepassioneerde hobbyisten uit de wetenschappelijke gemeenschap, maar door professioneel opgeleide gepassioneerde museummedewerkers die geen (modern) middel onbenut laten om zowel mogelijk bevolkingslagen het museum in te krijgen. In het huidige Museum Boerhaave nog altijd het historische wetenschappelijke instrument – moeilijk of niet – centraal.